In mijn promotieonderzoek aan de University of Oxford hield ik me bezig met de status van muziek als kunstvorm in negentiende-eeuws Duitsland. In de context van het Duits idealisme als filosofische stroming – die een enorme invloed uitoefende op het denken in Europa in de negentiende eeuw – was muziek een twijfelachtige kunstvorm. In tegenstelling tot een schilderij of een beeldhouwwerk manifesteert muziek zich niet in een substantie die je vast kan pakken: een toon verdwijnt na verloop van tijd gewoon weer. Bovendien is het niet altijd mogelijk om te zeggen waar een muziekstuk over gaat; bij een opera lukt dat nog wel, maar waar gaat een symfonie of een strijkkwartet over? Muziekcritici zoals Franz Liszt, Franz Brendel en Eduard Hanslick waren dus steeds bezig om uit te leggen dat muziek wel door een tastbaar object gerepresenteerd kon worden (muzieknotatie in een partituur bijvoorbeeld) en dat muziek wel een eigen inhoud heeft (zoals emoties of literaire programma’s). Ik leg in mijn proefschrift uit hoe muziekcritici inzichten van filosofen uit hun tijd – zoals die van de Hegeliaanse estheticus Friedrich Theodor Vischer – gebruikten om muziek als volwaardige kunstvorm te presenteren. Dit onderzoek is gepubliceerd door de Universitaire Pers Leuven.