Componisten van seriële muziek, zoals Pierre Boulez, Karlheinz Stockhausen, Luigi Nono, Henri Pousseur en Karel Goeyvaerts, staan bekend als kunstenaars die het subjectivistische individualisme van de Romantiek sterk afwezen. Zij stelden zich ten doel muziek te maken die objectief verbeterd zou kunnen worden aan de hand van wetenschappelijk vastgestelde procedures. In mijn doctoraalscriptie, geschreven onder begeleiding van dr. Paul van Emmerik, laat ik zien dat de esthetiek die ten grondslag lag aan seriële compositietechnieken desondanks geworteld is in de vroeg-romantische periode. De esthetische opvattingen van componisten van seriële muziek vertonen opvallende overeenkomsten met die van een reeks vroegromantische dichters, schrijvers en filosofen (de Frühromantiker), zoals Ludwig Tieck, E.T.A. Hoffmann en Arthur Schopenhauer. Om deze overeenkomsten voor het voetlicht te brengen gebruik ik Eduard Hanslicks invloedrijke tractaat Vom Musikalisch-Schönen (1854) als een sleutel. Hierin legde Hanslick de basis voor het idee en ideaal van ‘absolute muziek’ dat grote aantrekkingskracht uitoefende op modernistische componisten en critici in de twinstigste eeuw. In hun nadruk op het belang van originaliteit, abstractie en autonomie van muziek, propageerden naoorlogse componisten van seriële muziek deze Duits-romantische muzikale traditie, ondanks het feit zij zich in retorisch opzicht van deze traditie afzetten.